De twee novellen in dit boek staan in het teken van muziek en theater en vinden hun oorsprong in de periode dat Arthur Japin nog als acteur en zanger door het leven ging.
In Dooi verplaatsen we ons in het hoofd en het eenzame leven van een klassiek zangeres, die - op kerstavond onderweg - ten gevolge van sneeuwbuien strandt in een sfeerloos hotel langs de snelweg. Haar eenzaamheid brengt haar terug bij haar enige manier van expressie: het zingen. Voor de stof van deze novelle maakte Japin dankbaar gebruik van de tijd dat hij figureerde bij de Nederlandse Opera.
In Zeep repeteert een actrice voor een toneelstuk dat door de maker geafficheerd wordt als 'De nieuwste Euripides' hoewel het door hemzelf is geschreven. De actrice komt voor belangrijke beslissingen te staan: ze moet kiezen tussen roem en eer, vernedering en liefde. Zeep is ontleend aan de twee zomers dat Japin in het Openluchttheater in het Amsterdamse Bos speelde.
'Zien en gezien worden, daar gaat het om in deze verhalen,' aldus de auteur zelf. 'De vrouwelijke hoofdpersonen spelen en worstelen met de consequenties van het bekeken worden en het jezelf tentoonstellen.'