Een niet meer zo jonge man wil zijn echtgenote wijsmaken dat zij haar geheugen is kwijtgeraakt. Een jongen wordt verlaten door zijn geliefde, maar zij blijft zó nadrukkelijk aanwezig in zijn hoofd en hart dat hij zich ten slotte voelt veranderen in haar engelbewaarder. Een man beeldt zich in dat hij de moeder is van zijn minnares. Een ander raakt in toenemende mate gebiologeerd door de zwangerschap van zijn vrouw, met als verwarrend gevolg dat niet zij maar hij na negen maanden wordt overvallen door barensnood. Een kind staart zich blind op zijn oudere zus en droomt ervan dat iedereen een nieuwe gedaante kan aannemen: hij wil veranderen van jongen in meisje, zijn zus moet zijn moeder worden, en alle anderen zijn voortaan vijanden.
Ernst, hartstocht en humor wisselen elkaar af in de verhalen in Het jongensmeisje. Joost Zwagerman bouwt verder aan het thema dat zijn werk al sinds zijn romandebuut De houdgreep beheerst: de allesoverheersende obsessie met de Ander.