Nederlands - Portugees
Buchbeschreibung
Language Passport is een interactieve taalcursus die als luisterboek wordt aangeboden. De opzet is eenvoudig en compact.
De Language Passport taalcursussen zijn vooral ideaal voor beginners, die al kennis hebben gemaakt met de vreemde taal en zich de taal in eigen tempo (verder) willen eigen maken. Voor (half)gevorderden zijn de Language Passport taalcursussen uitermate geschikt om hun talenkennis weer op te frissen.
Inhoud
Kennismakingszinnen
Kennismakingszinnen (vervolg)
Zinnen voor op reis
Zinnen voor op reis (vervolg)
Opbouwzinnen
Belangrijke woorden (vakantie)
Belangrijke woorden (zon)
Belangrijke woorden (verkeer)
Belangrijke woorden (dier)
Belangrijke woorden (huis)
Belangrijke woorden (ja)
Belangrijke woorden (lichaam)
Belangrijke woorden (nee/niet)
Belangrijke woorden (communicatie)
Belangrijke woorden (ontbijt)
Belangrijke woorden (geld)
Belangrijke woorden (familie)
Belangrijke woorden (tijd)
Belangrijke woorden (wat)
Belangrijke woorden (nul)
Belangrijke woorden (jong)
Belangrijke woorden (doos)
Werkwoordenframe - Tegenwoordige tijd (werken, eten, vertrekken)
Werkwoordenframe - Verleden tijd (werken, eten, vertrekken)
Werkwoordenframe - Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (gaan werken)
Werkwoordenframe - Duurvorm (ben aan het werk)
Werkwoordenframe - Onregelmatige werkwoorden, tegenwoordige tijd (zijn, doen/maken, zetten)
Werkwoordenframe - Onregelmatige werkwoorden, tegenwoordige tijd (hebben, komen, willen)
Werkwoordenframe - Onregelmatige werkwoorden, tegenwoordige tijd (zijn, gaan, weten)
Werkwoordenframe - Onregelmatige werkwoorden, tegenwoordige tijd (zeggen, kunnen, zien, geven)
Werkwoordenframe - Belangrijke onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd (zijn, doen/maken, zetten)
Werkwoordenframe - Belangrijke onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd (hebben, komen, willen)
Werkwoordenframe - Belangrijke onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd (zijn, gaan, weten)
Werkwoordenframe - Belangrijke onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd (zeggen, kunnen, zien, geven)