Kiki vraagt zich af of ze wel bij haar familie thuishoort. Ze lijkt niet op haar ouders, vindt ze, en al helemaal niet op haar grote broer Jelmer, die met zijn probleemgedrag alle aandacht opeist. Op een dag vindt ze in een prullenbak een versnipperde kaart. Als ze de stukken aaneen schuift is één zin nog net leesbaar: Kom je? Ik wacht al zo lang. De afzender is ook onduidelijk staat er soms: JIM? En aan wie is de kaart eigenlijk gericht?
Kiki volgt een spoor van duistere vondsten en aanwijzingen. Gaandeweg groeit haar overtuiging: ze wordt gezocht. Door haar enige echte broer. Door Jim.
Als ze met haar ouders op vakantie gaat naar het kanaaleiland Sark, zet Kiki haar speurtocht voort. Zal ze Jim daar vinden?