Maria Vittoria is vijfentwintig wanneer haar vader thuiskomt met de man die haar echtgenoot zal worden. Het is 1923, en Maria is blij dat ze kan trouwen en haar ouderlijk huis in een klein dorpje nabij Venetië kan verlaten, met zelfgeborduurd beddengoed en een Mariabeeldje.
Ze krijgt vijf kinderen en werkt met haar man in hun winkeltje. Maar haar leven blijkt minder overzichtelijk dan ze had verwacht: barre tijden breken aan in het bergdorp. Iedereen moet voorzichtig zijn, omdat onder het fascisme de regels bijna dagelijks veranderen.
Maria vertrouwt niemand, de fascisten noch de partizanen. Terwijl haar kinderen opgroeien zet ze alles op alles om haar gezin veilig de oorlog door te loodsen en neemt daarbij een beslissing met gevolgen die tot ver voorbij de oorlog strekken.