Over een worsteling met roem, de beknelling van het ego en een hunkering naar overgave
De verteller in Door de knieën is uit het lood geslagen door de dood van zijn zoontje. Het verdriet heeft hem en zijn vrouw uiteengedreven: terwijl zij probeert het een plaats te geven in haar leven, is hij ervoor op de vlucht.
Zijn bekendheid en roem benauwen hem steeds meer, hij is wanhopig op zoek naar vriendschap. Die denkt hij gevonden te hebben als hij de beeldend kunstenaar Jonas ontmoet, een Zeeuwse zonderling aan wiens eenvoud hij zich wil spiegelen. Lange wandelingen met Jonas' hond leren hem naar zichzelf te kijken en de wurgende controle over zichzelf op te geven. De vriendschap lijdt een ontluisterende schipbreuk. Dan ontmoet hij Victor, een jongetje met de glimlach van Mona Lisa en een lijfje dat niet meer is dan een in lappen gewikkeld stompje. De verteller wil zijn leven aan hem wijden, en reist hem tot in Zuid-Frankrijk na. In Lourdes, te midden van een hysterisch religieuze menigte, vindt de bizarre apotheose plaats. '