Ann Petry’s roman ‘De straat’ beschrijft Lutie Johnson, een sinds kort alleenstaande jonge zwarte moeder, probeert uit alle macht haar zoontje Bub betere kansen in het leven te bieden. Ze betrekt een uitgewoond flatje in 116th Street, een zijstraat in Harlem, dat ze zich als werkende vrouw net kan veroorloven. Dat Lutie toevallig ook beeldschoon is maakt haar situatie alleen maar ingewikkelder, omdat alle mannen, wit of zwart, uiteindelijk maar één ding van haar willen. Als haar ongure huismeester door haar geobsedeerd raakt, laat Lutie niet met zich sollen.