Dagboek van een gymnasiast
Tietoa kirjasta
Hoe ver reikt wel onze herinnering? Er zijn menschen die met eenige scherpte nog het beeld bewaard hebben van hun moeder, zooals zij met wijd geopende armen op den grond neerhurkt en hen met oogen en lippen lokt de eerste schrede te zetten op deze booze aarde. Bekoorlijk beeld! En ik betreur het dat mijn eigen herinneringen, althans wat betreft mijn vroegsten en allereersten kindertijd, die scherpte niet bezitten. Ik kan er geen `tafereeltjes van maken. Als half uitgewischte waterpastels schemeren zij voor mij op uit het verleden, aarzelend op de grens van - ja, van wat? Van het bewuste? Misschien. Want ik geloof, dat, zoo een herinnering aan ons bewustzijn ontglipt is, zij toch in ons kan voortleven, ergens waar wij het niet weten. En het gebeurt, soms als wij al oud zijn, dat zij plotseling te voorschijn komt, als een vergeten tinnen soldaat die in de doos is blijven zitten, terwijl zijn broeders reeds lang op het slagveld gestorven zijn. Doch het gebeurt zelden. Meestentijds leven onze heel vroege kinder-herinneringen stil in ons voort op dien verborgen plek, half uitgebot en nooit geheel opengebloeid. En wie zal het zeggen hoevele van die beelden wij ongeweten in ons dragen? En wat weten wij van hun beteekenis in ons denken en doen? Zie, dit heb ik dikwijls overdacht: twee lange jaren ligt een mensch sprakeloos, met wijd geopende oogen te kijken; het ziet bewegende figuren rond zich heen, het wit van de zoldering, het blauw van het behang, en het schitterende wonder van het zonverlichte raam Rimpels gaan en komen over het effen voorhoofdje, de handjes ballen zich samen, vorschend kijken die twee sterren-oogen u aan Wonderlijk klein leven, wie kent uw geheimen? Hoe diep zinken misschien die onuitgesproken indrukken in het menschelijk hart en vormen er voor altijd den bodem van? Misschien put ik die dit schrijf en gij die dit lezen wilt, op dit oogenblik uit krachten, toen ontvangen, uit vermogens, toen gezaaid...