Als in een Surinaamse tori, vol kleur en geur, verhaalt Tessa Leuwsha over heimwee en verlangen, en de pijn van de zelfgekozen ballingschap.
In ‘de Parbo-blues’ van Tessa Leuwsha neemt Henry in de Amsterdamse volksbuurt schijnbaar moeiteloos de witheid van zijn omgeving aan. Maar thuis is hij ongedurig. Jaren later kleurt zijn dochter in Suriname zijn verleden in, en dat van haar grootouders, sensueel en vol mededogen. Ze ontdekt hun verlangen naar een betere toekomst. Een verlangen dat haar vader, ook in Nederland, niet meer verliet.