Bijna iedereen kent de openingszin van Titaantjes: Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik 't zelf. In Titaantjes blikt Koekebakker terug op de tijd dat hij en zijn vrienden idealen hadden, en vertelt hij hoe het hen is vergaan. Bavink schildert een meesterwerk en snijdt dit vervolgens aan reepjes als hij ontdekt dat hij door dit schilderij in feite heeft bereikt wat hij altijd al had afgezworen, namelijk een succesvol en rijk man worden. Hij komt in een gesticht terecht. De rest van zijn vriendengroep heeft zich aangepast aan de maatschappij die ze ooit afzworen.