Delphine Lecompte keert terug met een zesde dichtbundel waarin de incestueuze imkers, lankmoedige dadaïsten, gekwelde touwslagers, pedofiele tuinmannen, morose windhondenfokkers, mystieke chrysantenkwekers en daadkrachtige vogelwichelaars nog steeds deel uitmaken van haar universum.
Voor het eerst valt er in haar gedichten vrolijkheid, verliefdheid en troost te bespeuren. Er is zelfs plaats voor ondubbelzinnige tederheid. Toch blijft Lecompte in Dichter, bokser, koningsdochter voornamelijk gevaarlijk, grillig en onvoorspelbaar. Bij vlagen is ze ronduit tegendraads.