Meer nog dan zijn Indiase uiterlijk – het wekte wel eens verwarring, een keer had een man in een café over het gele gevaar gesproken en daarbij nadrukkelijk Sams kant uit gekeken – is dit de kern van zijn identiteit: het gebrek aan ziekte. Hij heeft geen rolstoel nodig, geen permanente verzorging, hij is heer en meester over zijn eigen lichaam. Zo was hij eerst het kind geweest, vervolgens de jongen en nu de man zonder ziekte. Wat hij verder ook is en nog zal worden, hij is vooral gezond, zowel geestelijk als lichamelijk.’
In De man zonder ziekte reist een jonge Zwitserse architect af naar Bagdad om een nieuw operagebouw te ontwerpen. Een man die ervan overtuigd is dat een architect het leven van de mens mooier en makkelijker moet maken.