Een jong, werkeloos kunstenaar, steun trekkend van de sociale dienst, wordt uitgenodigd een week mee te varen op een boomkorkotter die onder gezag staat van kapitein Warmgeffer. Aan boord treft hij Addie, bijgenaamd "Kratje", een plompe jongen van zesentwintig met een snerpend stemgeluid, die tweehandig kan "strippen" – vis schoonmaken – en beweert een gave te hebben; Martin, de zwijgzame motordrijver, die "als hij sprak, met veel warmte over zijn cockerspaniël sprak"; en Fred, de zoon van de kapitein, een gesjeesde student. Het avontuur lokt, zijn nieuwsgierigheid naar de zee en het vissersbestaan is groot. Maar in plaats van elkaar in de kombuis verhalen te vertellen over zeemeerminnen en eerste liefdes, heerst er oorlog aan boord.