Het is 3 mei 1664, de dag dat een achttienjarig meisje publiekelijk wordt gewurgd op de Dam in Amsterdam. Het is een evenement waar de halve stad voor uitloopt.
Een schilder voelt geen neiging te gaan kijken. Hij heeft zijn gedachten bij een doek waar hij die ochtend materiaal voor heeft gekocht: rode en gouden pigmenten. Later die dag hoort hij van zijn zoon de details over de gruwelijke laatste minuten van het meisje.
Margriet de Moor vertelt het spannende verhaal van Elsje Christiaens, een meisje uit Jutland dat in een barre winter besluit per boot naar Amsterdam te reizen. Daardoorheen loopt het verhaal van de schilder en diens verdriet over zijn gestorven vrouw. In een lichte stijl beschrijft De Moor hoe gebeurtenissen uit zijn levensloop op de dag van de terechtstelling met de lotgevallen van het meisje verstrengeld raken, uitmondend in een doodstille ontmoeting.
‘Op de dag dat ze het meisje gingen wurgen, was de schilder al ’s ochtends de stad in gegaan.’