Tommy is de hele zomer alleen met moeder. Terwijl zijn vader is baggeren in het buitenland, zijn zus en broer hun vakantie doorbrengen aan zee met een oom, is de wereld om Tommy heen wazig geworden.
'...Bij het binnenkomen heb ik snel een paar rijtjes uit mijn hoofd geleerd. Maar daarmee red ik het niet. Ik krijg toch een pleister. Mijn linkeroog is zwak en lui. Mijn rechteroog is sterk en wordt daarom voor een paar weken dichtgeplakt.'
Gelukkig is er mevrouw Dijkstra met wie hij vriendschap sluit, haar eigenaardige zoon Teun, de waterput en de man van de fabriek.
Oek de Jong schreef dit verhaal in de zomer van 1977. Op rustige en ingetogen wijze leest de schrijver één van de indringende en ontroerende kinderportretten in zijn oeuvre.