Hans van Mierlo – de onzekere jongen uit een Brabantse patriciërsfamilie – kwam laat tot bloei. Pas toen hij na een moeizame rechtenstudie in het katholieke Nijmegen op 29-jarige leeftijd in Amsterdam ging wonen, vond hij, meevarend op de golf van veranderingen in de jaren zestig, zijn plek: eerst als journalist en vanaf 1966 als partijleider van D66.
Van Mierlo stond aan de wieg van twee van de bijzonderste regeringen van de twintigste eeuw: het progressieve kabinet-Den
Uyl (1973-1977) en de paarse kabinetten-Kok (1994-2002). De belofte van een nieuw bestel wist hij nooit in te lossen. Staatkundige hervormingen kwamen niet van de grond. Het ideaal van één progressieve volkspartij werd een desillusie. Maar al die jaren bleef de ongedisciplineerde libertijn met zijn intellectuele uitstraling de politieke tolk van Nederlanders die streefden naar individuele vrijheid in een sociale rechtsstaat.
Journalist en historicus Hubert Smeets, die als eerste Van Mierlo’s privéarchieven mocht inzien, laat zien hoe politiek voor de twijfelaar Van Mierlo een intellectuele levenshouding was, geen kille machtsstrijd – al was hij niet vies van de macht. Een wonderbaarlijk politicus is het portret van een zoeker en een tobber, van een politicus die geen politicus was, maar Nederland wel vormgaf.